Ambachtsheren en -vrouwen van Barendrecht

"Oost- en West Barendrecht en Carnisse zijn drie onderscheidene Ambachten, welken met elkander veel gemeenschap hebben: zij liggen voor het grootste gedeelte van haare morgentaalen onder eene zelfde bedijking: gelijk de ingezetenen ook onder eene zelfde kerk behooren, en de armen en behoeftigen door eene zelfde Diaconie ondersteund worden."

"De landen onder deeze Ambachten gelegen zijn over het algemeen zeer goed en vruchtbaar, waarom ook verscheidene vermogende lieden in de zelven woonen, die er een genoegzaam bestaan vinden; want er wordt zeer weinig handel bedreven."

Oost Barendrecht

De heerlijkheid was vroeger een Hollands leen.
Voor zover bekend wordt in 1264 voor de eerste maal gesproken over een Ambachtsheer van Oost-Barendrecht. Met een deel van de tienden wordt dan beleend Theodoricus van Riede. Een heerlijkheid was vroeger een Hollands leen. Na hem was Dideric van Riede de Ambachtsheer. Het is niet bekend of hij een zoon was van Thedoricus van Riede.
Vervolgens ontwikkelt de geschiedenis zich als volgt en komt Heer Jan Gillisz OEM, koopman te Dordrecht. Medepachter van de wissel aldaar 1317-1319. Baljuw van Zuid-Holland 1321. Rentmeester van Zuid-Holland 1320-1345, raad en rentmeester-generaal 1329-1333. Heer van Barendrecht, beleend na koop in 1321 van de heerlijkheid van Barendrecht van Gerard, heer van Hoorne en Altena.
Zijn dochter Lijsbeth, die met Aert Boot trouwde, heeft ook een gedeelte van Oost-Barendrecht in handen gehad, want zij kavelde landerijen met haar zoon Cornelis Boot, en hieruit ontstonden Veren- d.i. Vrouwen-Ambacht en Cornelis-Landeken (dit is een gedeelte van Ridderkerk). De eerste opvolger van Jan Gillis Oem was zijn tweede zoon Gillis Oem, die in 1335 het gebied overnam. Naar hem wordt Oost-Barendrecht ook wel Gillis-Ambacht genoemd. Maria van Amerongen was zijn vrouw. Ze kregen twee kinderen waarvan de oudste kinderloos stierf. Hun dochter Magtelt, getrouwd met Diederik van Wassenaar, heer van Voorschoten, Voorburg, Valkenburg, Katwijk en burggraaf van Leiden erfde het gebied. In 1391 droeg zij het over aan haar zoon Philips van Wassenaar.
Deze Philips speelde in de staatkundige geschiedenis nogal eens een ongelukkige rol. In het jaar 1390 was hij medeplichtig aan de moord van jonkvrouwe Alyt van Poelgeest. Hertog Albrecht van Beieren strafte hem hiervoor door verbeurdverklaring van zijn goederen en verbanning. Na vier jaar was hij weer bij de hertog in gunst hersteld en doet hij een tocht tegen de Friezen. Hij behoorde tot de Hoeksgezinde partij en was een van de ijverigste verdedigers van Jacoba van Beieren. Hij bood in Leiden dappere tegenstand tegen Jan van Beieren, maar na negen weken verzet moest hij de stad prijs geven. Als wraakuiting hebben zijn tegenstanders hem gebieden afgenomen. Hij stierf van verdriet nadat ook zijn Kabeljauwsgezinde zoon Hendrik hem Wassenaar had afgenomen.
Vanaf 1428 nam Hendrik van Wassenaar het bestuur van Oost-Barendrecht in handen en in 1477 neemt zijn zoon Jakob van Wassenaar het over. Deze stierf kinderloos zodat zijn broer Jan van Wassenaar hem opvolgde. Deze Jan heeft met hertog Philips tegen de Gentenaars gestreden en in 1479 hielp hij mee, als partijlid van de Hoekse partij, de Kabeljauwsgezinden uit Leiden en Den Haag verdrijven. In 1497 volgt zijn zoon Jan van Wassenaar hem op. Zijn volledige titel is: Burggraaf van Leiden, Ambachtheer van Voorburg, Voorschoten, Valkenburg, Katwijk, Oegstgeest, Oost-Barendrecht, ridder in de orde van het Gulden Vlies. Van hem wordt geschreven dat hij een dapper en kloek krijgsheer was. In dienst van keizer Maximiliaan streed hij tegen Venetie. Teruggekeerd in Holland trouwt hij met de dochter van Jan van Egmond, stadhouder van Holland. Bij een gevecht loopt hij ernstige verwondingen op waaraan hij overlijdt. De keizer beschreef zijn overlijden met "Het verlies van een bloem uit mijn legerhoofden". Behalve een zoon, Andries, liet hij twee dochters na waarvan de oudste hem opvolgde in 1523. Zij heette Maria van Wassenaar, burggravin van Leiden, enz., als ze sterft volgt haar zoon Philips haar in 1544 op. Deze benoemt zijn oudste zoon Lamoraal tot opvolger.
In deze tijd van de 80-jarige oorlog kwamen in 1609 al zijn goederen aan de staat. Toen Lamoraal in 1615 alles terug kreeg, verkocht hij al zijn bezittingen in Holland (nl. alles wat zijn voorvader Jan van Wassenaar bezat). Ook Oost-Barendrecht wordt verkocht en wel voor f30.500 aan Arent Maertensz, één van de rijkste burgers van Dordrecht. Als deze het overdraagt aan zijn erfdochter, Alida van Barendrecht, zijn we in het jaar 1636 beland.
Alida trouwde met Cornelis van Beveren en hun zoon Abraham van Beveren volgt haar op in 1638. Deze overlijdt kinderloos, zodat zijn broer Jacob van Beveren hem in 1663 opvolgt. De jongste van zijn twee dochters, Lidia van Beveren, volgt hem op in 1676. Haar zoon Ewout van der Dussen volgt haar in 1720 op. Na hem blijft het in de familie Van der Dussen. In 1847 koopt Jacob van der Dussen van Zoutveen eveneens de rechten over West-Barendrecht en Carnisse.

West Barendrecht

Deze heerlijkheid was vroeger ook een Hollands leen.

Carnisse

De heerlijkheid Carnisse werd, voor zover betreft de ambachtsheerlijkheid, kerkegift, visscherijen, vogelarijen en alles dat een ambacht schuldig is en behoort te volgen, ter leen gehouden van de baronnij en heerlijkheid van de Merwede; en wat betreft de koren- en smaltienden van de abtdij van St. Paulus te Utrecht.

Tot slot

De heerlijkheden Oost en West Barendrecht en Carnisse worden in 1858 door koop eigendom van de Heer H. de Kat en blijft in handen van familie De Kat tot 1963.

 

Meer weten over de ambachtsheer? Kijk op onze educatieve website:

(Bovenstaande teksten uit verzameling geraadpleegde bronnen bekend bij de Historische Vereniging Barendrecht).

Gemeentewapen van Barendrecht

Het gemeentewapen van Barendrecht is afkomstig van het geslacht Oem. Toen Dordrecht werd bedreigd door de Luikenaars raadde heer Oem, de graaf aan om buiten de wallen kuilen te graven en deze af te dekken met hooi, stroo en groene zoden om niet op te vallen. Toen de oprukkende vijand in de kuilen viel, deden de verdedigers met de graaf aan het hoofd een uitval en behaalden de overwinning. Aan dit voorval zou het geslacht Oem het wapen danken, dat beschreven wordt als: "een zilveren schild, beladen met vijftien groene zoden, waarvan negen in het bovenste deel en zes in het onderste deel, elke rij één minder, in het midden een rode balk, beladen met een gouden leeuw, tot de schamelheid, de staart naar de kop gekruld, de tong en klauwen blauw en uitgestrekt", met de spreuk: "de leeuw is bevrijd met groene zoden".
(Tekst over dit familiewapen uit boekje over geslacht Oem, samengesteld door A.M.Overwater).