inv. nr. 144, verzoek West-Barendrecht dd. 27 maart 1698
De Staeten van Hollant ende Westvrieslant doen te weeten alsoo ons vertoont is bij Cornelis de Rovere, heer van West-Barendrecht, Borgermeester tot Dordrecht, dat hij suppliant nu onlangs geleeden verleijt was gewerden met de voorsz. heerlijckheijt van West-Barendrecht, ende bevonden hadt, dat de brieven van investiture, sooals aan hem suppliant nu souden werden verleent, seer veel verscheelden van diegeen, die aan de predecesseuren van hem suppliant heeren ofte vrouwen van West-Barendrecht voor deesen waren verleent ende gegeeven, en dewijl hij suppliant wist, dat buijten expresse wil van ons in de brieven van verleij geen veranderingh had kunnen ofte mogen werden gemaakt, was hij sich onderdanigh aan ons addresserende, seer oodmoedich versouckende, dat het onse goede geliefte mach zijn te verclaren ende hem suppliant te accorderen sijn verleij brieven van de voorsz. heerlijckheijt van West-Barendrecht te moogen ontfangen in soodanigen extensien als van outs.
Soo ist, dat wij de sake ende ’t versouck voorsz. overgemerckt hebbende ende geneegen wesende ter beede van den suppliant, naar ingenoomen consideratien ende advis van de raaden ende meesters van de reeckeningen over onse Domeijnen, die daarop hadden gehoort onsen lieven ende getrouwen raadpensionaris ende bewaerder van onsen grooten zegel, den heere Anthonij Heijnsius, in qualiteijt als stadhouder ende registermeester van onse leenen, uijt onse regte wetenschap, souveraine magt ende authoriteijt, den voorn. stadhouder ende registermeester van onse voorsz. leenen geauthoriseert ende geordonneert hebben, authoriseeren ende ordonneren den selven bij deesen, omme den voorn. suppliant met de voorsz. heerlijckheijt van West-Barendrecht als van outs ende specialijck met het voorsz. Dijckgraefschap te verlijden, latende een ieder, dien het aangaan mach, sich hiernaar te reguleren.
Gedaan in den Hage, onder onse grooten zegele hier aan doen hangen, den sevenentwintighsten maart in ’t jaar ons Heeren ende Saligmakers duijsent ses hondert acht ende t’negentigh.
A. Heinsius. vt.
corr. en typ. 2008 JvV