inv. nr. 25, verklaring i.v.m. verleibrief van 1730 (nr. 24) dd. 21 mei 1745

De Staten van Holland en Westvriesland doen te weeten, alzoo ons te kennen is gegeven bij Mr. Johan van Bleiswijk, raad ordinaris in den Hogen Raade in Hollandt, Mr. Adriaan van Vredenburch, veertig raad en burgermeester der stad Delft, als gestelde, en Mr. Jacob van der Dussen , veertig raad derzelve stad, als gesurrogeerde executeurs van den testamente van Catharina Maria Vallensis, in haar leven weduwe en boedelhoudster van Mr. Ewout van der Dussen, Heere van Oostbarendrecht,

dat gemelde Mr. Ewout van der Dussen op den 23e October 1705 van ons hebbende geimpetreert octroij om van zijne leengoederen te mogen disponeeren bij zijne en gem. zijne huijsvrouws mutuele testamentaire dispositie voor den notaris Cornelis van der Heijden en getuijgen op den 5e Julij 1721 te Delft gepasseert, aan ons geexhibeert, als zijnde hij testateur geweest de eerst stervende van die twee conthoralen, had begeert, dat zijne voorn. huijsvrouwe zoude zijn boedelhoudster en zulks blijven in het volle besit en administratie van de goederen der beijder boedels, zoals dezelve op zijn overleijden waren geweest,

institueerende voorts in alle zijne goederen tot erfgenamen de kinderen die hij bij zijne voorn. huijsvrouwe geprocrëeert, zoude komen na te laaten, met dien verstande, dat bij zo verre zijne huijsvrouw zoude mogen oordeelen, eenige goeden het een of andere kind op haar overleijden in leeven zijnde, beeter te zullen dienen, het haar te allen tijde vrij zou staan bij nader dispositie te ordonneeren, aan wie van de kinderen deze of geene goederen zouden volgen, tot zodanigen prijs als zij goedvinden zoude.

Dat de voorsz. testamentaire dispositie bij den zelven Ewoud van der Dussen met de dood op den 17e October 1729 zijnde geconfirmeert, zijne opgemelde weduwe in opzigt van haar mans nagelate leengoederen wel zeer tijdelijk den 2e Junij 1730 van stadhouder en leenmannen van Holland had geobtineert brieven van confirmatie in hare lijftogt en ook ten zelven daage, in opzigt van de heerlijkhijdt van Oostbarendrecht cum annexis quoad proprietatem verleij op haren zoon den gem. Mr. Jacob van der Dussen, met geen andere intentie, als dat zulks alleen zoude zijn als sterfman voor alle de gesamentlijke geinstitueerde erfgenamen in den onverdeelden boedel van den gem. overleeden Mr. Ewout van der Dussen, Heere van Oostbarendrecht, dog welcke bijvoeginge abvusivelijk in ’t verleij was geomitteert geworden.

Dat in dien toestandt van zaaken de gem. weduwe van Mr. Ewoud van der Dussen op den 16e Januarij van dezen jaare 1745 mede overleeden zijnde en dus haar gem. usus fruct. en boedelhoudsterschap geeijndigt, bevonden was, dat zij bij hare testamentaire dispositie voor den notaris Pieter Coel en getuijgen te Delft op den 2e December 1732 gepasseert, van welcke mede extract autenticq was geexhibeert, de voorsz. heerlijkhijdt van Oostbarendrecht met ap en dependentien hadde gemaakt aan haren zoon Mr. Nicolaas van der Dussen en gewilt, dat die hem in zijne erfportie zou moeten werden aanbedeelt tot de somme in het zelve testament geexpresseert.

Dat mits dien dezelve Mr. Nicolaas van der Dussen met voorsz. heerlijkhijdt van Oostbarendrecht cum annexis nu zullende moeten worden verleijdt, de supplianten

 - 1 -

bedugt waren, dat bij stadhouder en leenmannen van Holland daar omtrent eenig bedencken zoude kunnen vallen, ter zaake dat de voorsz. heerlijkhijdt verleijdt stont simpel ten naame van zijnen broeder Mr. Jacob van der Dussen, bij doode van zijn vader Mr. Ewout van der Dussen, schoon in effecte en niet anders had kunnen en behooren te zijn geweest als met bijvoeging ten behoeven van den onverdeelden en gemeenen boedel van wijle Mr. Ewout van der Dussen.

Mits welcke de supplianten zig keerden tot ons, ootmoedelijk verzoekende, dat wij goedgunstelijk geliefden te verstaan en declareeren het gem. verleij, op den 2e Junij 1730 gedaan ten behoeven van Mr. Jacob van der Dussen, te houden voor een verleij aan hem gedaan ten behoeven van den onverdeelden boedel van Mr. Ewout van der Dussen, en voorts te permitteeren, dat Mr. Nicolaas van der Dussen met de voorsz. heerlijkhijdt van Oostbarendrecht cum annexis werde verleijt in communi forma.

 Zoo ist, dat wij de zaak en het verzoek voorsz. overgemerkt hebbende en hierop gehad hebbende het advis van onze gecommitteerde raaden, als bij ons geauctoriseert tot het bewind en directie van en over onze domainen en dominiale regten, die daar op hadden gehoort onzen lieven en getrouwen, de Heer Mr. Anthonij van der Heim, bewaarder van onzen grooten zegele in qualiteit als stadhouder en registermeester van onze leenen, geneegen wezende ter beede van de supplianten, uijt onze regte wetenschap, souveraine magt en auctoriteit hebben verstaan en gedeclareert, verstaan en declareeren bij deze het gem. verleij, op den 2e Junij 1730 gedaan ten behoeve van Mr. Jacob van der Dussen te houden voor een verleij aan hem gedaan ten behoeven van den onverdeelden boedel van Mr. Ewoud van der Dussen en permitteeren voorts, dat Mr. Nicolaas van der Dussen met de voorsz. heerlijkhijdt van Oostbarendrecht cum annexis werde verleijdt.

Lastende een ijder dien het aangaan zal, zig hier na te reguleeren.

Gedaan in den Hage onder onzen grooten zegele hier aan doen hangen den 21e Meij in het jaar onzes Heeren en Zaligmakers duijsend zeven honderd vijff en veertig.

 

A. van der Heim vt.

Ter ordonnantie van de Staten

Willem Buijs

 

corr. en typ. 2009 JvV