Vrouwen in oorlogstijd

In 2020 is het 75 jaar geleden dat Nederland bevrijd werd. Een gedenkwaardig feit waar overal in het land aandacht aan wordt besteed. 75 jaar bevrijding is ook 75 jaar geschiedschrijving en met voortschrijdend inzicht herkennen we het enge perspectief van waaruit aanvankelijk ervaringen werden geanalyseerd en beschreven. In de loop van tijd zijn deze analyses vanuit een breder gezichtspunt bekeken en aangepast. Eén van de facetten is de onderbelichte rol van vrouwen in oorlogstijd.

Wat thuis bij oma het meest verteld werd was dat het leven verbazingwekkend genoeg gewoon doorging. Als moeder van het gezin wilde je je kinderen zoveel mogelijk afschermen voor de spanning en de excessen die er, zeker de laatste jaren van de bezetting, wel degelijk waren. Maar het huishouden werd zo normaal als mogelijk was voortgezet.

En dan waren er meisjes en vrouwen, die in “de vijand” vooral een leuke vent zagen, die ook maar gedwongen was om dienst te nemen en niet achter de filosofie van de Führer stond. Zij werden verliefd en gingen relaties aan, uit liefde, eigenbelang en ook wel uit sympathie voor de politieke overtuigingen van de Duitsers. Maar zeker ook wel ter bescherming van illegale activiteiten in directe kring.
Na de oorlog zijn sommige meisjes publiekelijk vernederd en opgeschoten jeugd uit die tijd kan daar nog smakelijk over vertellen. Anderen nemen meer afstand van alle excessen die rond de bevrijding plaatsvonden. Het bleek allemaal niet zo zwart-wit te zijn geweest als in de eerste jaren na de oorlog uitgedragen werd.

Er waren vrouwen die meer risico’s namen: zij hadden onderduikers in huis, deden koerierswerk of namen daadwerkelijk deel aan het verzet. De verzetsdaden van deze vrouwen raakten ondergesneeuwd in de grote stroom van de verslaglegging na de oorlog, die voornamelijk door mannen werd gedaan. Hoewel het verhaal van Hannie Schaft, "het meisje met het rode haar", wel bij velen bekend zal zijn door o.a. het boek van Theun de Vries (1977).

Ook Barendrecht kent minstens twee verzetsvrouwen: Martha van Huessen-Pikaar en Jaan Jiskoot. Op hen zetten we onze schijnwerpers.

Martha van Huessen-Pikaar (1900-1983) was, samen met haar man Ted, vanaf het begin van de oorlog actief in het verzet. Via de Rotterdamse Kunstkring kende ze al langer de verhalen van gevluchte Joodse kunstenaars en de antisemitische uitingen van de nazi’s. Ze was dan ook direct bereid in voorkomende gevallen hulp te bieden, rechtvaardigheid stond hoog in haar vaandel.

Na het bombardement van Rotterdam op 14 mei 1940 ving ze op 15 mei haar eerste evacué op, Joodse onderduikers en verzetsmensen volgden. De bekende Marinus Post, broer van Johannes Post, motiveerde haar deel te nemen aan verzetsactiviteiten zoals het plegen van overvallen en het vervoeren van geld, wapens en bonkaarten.

Ze was werkzaam als koerierster voor de illegale kranten en had contacten met de LO, de Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers. Samen met Jaan en Cees Jiskoot maakte ze deel uit van de kleine verzetsgroep die gevormd was door Nico de Regt en die o.a. ingezet werd door de in november 1943 opgerichte knokploeg (KP) van Johannes Post.

In diezelfde maand werden Martha en haar man echter verraden en moesten ze hun huis, en Barendrecht, ontvluchten. Kerst 1943 brachten ze door bij -derde verzetsbroer- Henk Post, die dominee was in Rijnsburg. Martha reisde het hele land door om informatie, bonnen en wapens rond te brengen. Vrouwen zouden, ook door de Duitsers, niet direct als verdachte activisten worden gezien. Ze bedacht de holle “zwangere” nepbuik, waarin ze veel zaken heeft kunnen vervoeren. Daarmee nam ze grote risico’s, maar ze kon en wilde geen nee zeggen.

Ze was daadwerkelijk betrokken bij overvallen (o.a.in Woerden in 1943) en bevrijdingsacties, zoals de mislukte poging, waar ook Johannes Post bij betrokken was, tot het bevrijden van Jan Wildschut en andere verzetsstrijders op 14 juli 1944, uit het Huis van Bewaring aan de Weteringschans in Amsterdam.
Toen het zuiden van Nederland bevrijd was, hielp Martha de bevrijders én de binnenlandse strijdkrachten met veel verschillende taken. Zo was ze o.a. betrokken bij de bewaking van zowel vrouwelijke als mannelijke NSB-ers in het gebouw van de KMA (Koninklijke Militaire Academie) en de strafgevangenis in Breda. Ze had moeite met de wijze waarop daar met de gevangenen werd omgegaan: “Ach, ik had niet kunnen bedenken dat dit de bevrijding zou zijn”.

Hoewel van die tijd altijd alleen gerefereerd wordt aan het feit dat ze nu in uniform in een jeep mocht rijden, was het koerierswerk vanuit het bevrijde zuiden door de linies naar het noorden over wegen vol munitie zeker niet zonder risico. Nadat ze papieren van vrijgeleide heeft gekregen, wil ze een uniform omdat ze denkt dat anders niemand haar zal doorlaten. Als dat er niet blijkt te zijn, maakt ze er zelf een van een overjas van een Engelse soldaat en "een petje zoals de Engelse chauffeuses dat dragen en het woord 'press' op de mouw". Verontwaardigd wordt haar gevraagd hoe ze aan het uniform komt als ze bij de KMA om bijpassende groene kousen gaat vragen. Ze antwoordt dat ze dat in de oorlog verdiend heeft. "Er moeten allemaal hoge heren uit het leger bij te pas komen, maar tenslotte kunnen ze me niet weigeren iets te dragen, dat ik zelf gemaakt heb".

Dat haar verzetswerk in de oorlog door een majoor wordt geclassificeerd als ”sensatie”, ervaart ze als een grote teleurstelling. Ze neemt zich voor zich voortaan van de domme te houden als naar haar oorlogservaringen wordt gevraagd.
In 1950 publiceerde zij tóch een boekje in eigen beheer, in de vorm van een dagboek: “Wij en een volk, Belevenissen van een Koerierster”. Een wat omstreden boekje omdat de feiten, vooral chronologisch gezien, niet allemaal klopten. Maar toch een belangrijk egodocument: Loe de Jong, Anne de Vries, Geert Hovingh en vele anderen raadpleegden dit boekje voor hun eigen publicaties en gebruikten het om de verhalen rond de knokploegen, en met name Johannes Post, te illustreren. Hovingh ziet de waarde van dit boekje “vooral gelegen in het feit dat Martha vanuit een volstrekt ander blikveld dan dat van de gereformeerden het principiële verzet kritisch observeert”.
Zij ageert tegen de heldenverering van Johannes Post in het boek “De levensroman van Johannes Post” van Anne de Vries uit 1948.

Toen de oorlogservaringen haar te veel werden (PTSS zou je dat nu noemen) raadde de dokter haar ter verwerking daarvan aan, zich verder te bekwamen in haar schilderkunst. Zij volgde niet alleen dat advies op, maar startte tevens haar eigen kunstgalerie “Sans Soucis” in haar huis in de Julianastraat 19.

Martha van Huessen-Pikaar: Archief A.R. Jiskoot Historische Vereniging Barendrecht
Martha van Huessen-Pikaar: Archief A.R. Jiskoot Historische Vereniging Barendrecht

Jaan Jiskoot (1904-1995) heeft bij het grote publiek in Barendrecht meer naamsbekendheid. In 1946 schreef N.J. de Regt een bundel verslagen van de overvallen van het Barendrechtse verzet in samenwerking met de KP-Johannes: “Gegevens opgetekend door een ambtenaar in 1946”. Deze bundel en het archief van Jaan Jiskoot werden regelmatig geraadpleegd bij de beoordeling van activiteiten van burgers tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ook Loe de Jong noemt Jaan Jiskoot in zijn oorlogsopus en vermeldt dat zij een “belangrijke bijrol” heeft gespeeld in het verzet.

Zelf praat ze niet over haar heldendaden. "Je doet wat je voelt dat je moet doen, het komt op je pad". Ze stemt éénmalig toe om op video over haar ervaringen te vertellen. Daar noemt ze “het behoud van het Christelijk onderwijs” als een belangrijke drijfveer. Want als de Duitsers zouden winnen zou die vrijheid worden afgenomen, daar was ze zeker van. De teneur van het interview blijft er helaas één van een ondersteunende helpende rol, waarbij de mannen de hoofdrol hadden en de besluiten namen.

Al op 10 mei begon Jaan met het opvangen van vluchtelingen. Haar broer, die in Smitshoek dicht bij vliegveld Waalhaven woonde, vluchtte naar zijn familie in het dorp. Door het bombardement getroffen inwoners uit Rotterdam volgden. De familie Roest zou uiteindelijk de gehele oorlogstijd blijven. Ook gaf ze haar adres op als opvangplek voor Joodse onderduikers voor als er een razzia was in Rotterdam. Ze kon per nacht maximaal 8 onderduikers herbergen en was steeds bezig andere veilige plekken te zoeken.
Dat dit niet zonder gevaar was, bleek in september 1942. Jaan en haar broer Cees vingen de Joodse familie Mannheim op, toen iemand van de LO haar waarschuwde dat ze een huiszoeking zouden krijgen. Ze vond op tijd een veilige plek voor het gezin en probeerde haar broer te overreden ook een schuilplek te zoeken. Cees wilde echter niet onderduiken en werd tijdens de huiszoeking opgepakt. De maandag na deze donderdag ging Jaan bij hem op bezoek op Haagsche Veer en werd toen zelf vastgezet. Cees is via Amersfoort naar Duitsland gestuurd waar hij na de oorlog bevrijd werd, Jaan werd zes weken vastgehouden. “Maar’’, zo zegt ze in de video: ”het had ook zijn voordelen. Ik wist wie 'goede agenten' waren en kon die contacten gebruiken om later informatie uit te wisselen met gevangenen”.

Dezelfde dag dat zij uit gevangenschap terug kwam, verspreidde ze alweer illegale kranten. Onder andere Vrij Nederland, die vanaf 31 augustus 1940 werd uitgegeven. Een christelijke krant, die echter na een paar jaar als té links werd beschouwd. Trouw kwam daar als ARP georiënteerde verzetskrant bij, opgericht op 30 januari 1943, mede door de in Barendrecht wonende journalist E. van Ruller. De kranten werden in de korenmolen tegenover haar huis aan de Dorpsstraat vermenigvuldigd, bij Jiskoot opgeslagen en door Jaan op stapels gerold en verder gedistribueerd.

Vanuit dit werk rolden als vanzelf haar activiteiten voor de KP-Johannes Post. Post moest onderduiken nadat hij was verraden vanwege het onderbrengen van Joodse onderduikers. Hij dook ook meerdere keren onder op de boerderij van Jaan en gebruikte haar huis als basis van waaruit overvallen en wraakacties werden gepland. Buitgemaakte voedselbonnen, distributiekaarten en lege persoonskaarten werden er ondergebracht en van daaruit verder verdeeld. Wapens werden door Jaan verstopt in de kelder, waarna ze ze later vervoerde naar plaatsen waar een overval gepleegd zou worden. Zélfs terwijl ze een Duitse officier moest inkwartieren, die op haar divan sliep.

Jaan praatte zelf nooit over haar activiteiten tijdens de oorlog. In een ingezonden brief in De schakel van 24 april 1980 vroeg M. Sloof aandacht voor het verzetswerk van Jaan Jiskoot. In Het Kompas interviewt Sieka Romeijn-Hedmann een oude buurjongen van Jaan. Jerry van der Hee vertelt daar dat hij de verhalen van zijn vader over mevrouw Jiskoot bij haar wilde controleren, maar dat ze er niet over wilde praten.
Op 3 december 2015 wordt ze, samen met haar broer Cees Jiskoot en Nico de Regt, postuum geëerd met een Yad Vashem-onderscheiding.

Langzaam maar zeker begint meer aandacht te komen voor de rol van vrouwen in het verzet. Vrij onbekend gebleven belangrijke verzetsvrouwen als Marie Anne Tellegen en Frieda Belinfante zijn in 2015 biografisch vastgelegd. De memoires van Jacoba van Tongeren werden in het zelfde jaar gepubliceerd. En dit jaar verscheen “Mijn naam is Selma” van de Joodse verzetsvrouw Selma van de Perre.

Jaan Jiskoot: Archief A.R. Jiskoot Historische Vereniging Barendrecht
Jaan Jiskoot: Archief A.R. Jiskoot Historische Vereniging Barendrecht

Linda Hagendijk
Ingrid Tieleman

Bronnen

Literatuur

Hovingh, drs. G.C. (1995) Johannes Post, exponent van het verzet: een biografie. Kampen, Kok
Huessen-Pikaar, Martha van (1950) Wij en een volk. Belevenissen van een koerierster. Barendrecht
Onderwater, H. (2008) Meer schetsen uit de nacht. Barendrecht 1935-1950. Barendrecht, Liebeek

Dagbladen

Romeijn-Hedman (11-01-2019) Overval knokploeg postkantoor 20 januari 75 jaar geleden. Het Kompas
Sloof, M. (24-04-1980) Jaan Jiskoot. De Schakel
Schwegman, M. (19-04-2015) Hoe vrouwen uit het verzet verdwenen. Trouw

DVD

Barendrecht. 45 jaar na de "bevrijding" in gesprek met ..... Jaan Jiskoot (1990): Historische Vereniging Barendrecht